Op deze monitor kunnen de resultaten (biomassa en dichtheid) van de schelpdierinventarisatie op
de droogvallende platen van de Waddenzee van 1990 tot heden eenvoudig worden weergegeven voor de
soorten mossel (Mytilus edulis), Japanse oester (Crassostrea gigas), kokkel
(Cerastoderma edule), strandgaper (Mya arenaria), Amerikaanse zwaardschede
(mesheft) (Ensis leei), nonnetje (Limecola balthica), muiltje (Crepidula fornicata),
platte slijkgaper (Scrobicularia plana) en de strandkrab (Carcinus maenas). De gewenste
soort en het gewenste jaar zijn te selecteren in het linker paneel. Er kan gekozen worden voor
weergave van de dichtheid (= het aantal individuen per vierkante meter), of de biomassa
(= het (vers)gewicht in grammen per vierkante meter). Onder tabblad "verspreiding"
staat een interactieve kaart waarop kan worden ingezoomd. Rechtsboven kan gekozen worden voor
verschillende kaarten als achtergrond. Onder tabblad "ontwikkeling" is de tijdreeks
van de betreffende soort weergegeven. Onder tabblad "soortinformatie" staan
afbeeldingen van alle weergegeven soorten.
Als onderdeel van de Wettelijke Onderzoekstaken Visserij (WOT) worden jaarlijks door Wageningen
Marine Research (WMR) de omvang van schelpdierbestanden in de Nederlandse kustwateren geïnventariseerd.
In de Waddenzee richt deze inventarisatie zich met name op kokkels (Cerastoderma edule),
mosselen (Mytilus edulis) en Japanse oesters (Crassostrea gigas) op de droogvallende platen.
In de Waddenzee is alle visserij op kokkels handmatig. De kokkels worden opgevist met een hark
waaraan een net is bevestigd. Het quotum dat jaarlijks mag worden opgevist is een wettelijk
vastgesteld percentage (2,5%) van het zogenaamde "oogstbare bestand". In 1993 is
wettelijk vastgelegd dat het oogstbare bestand wordt berekend als het deel van het bestand
aanwezig op 1 september, dat voorkomt bij dichtheden van meer van 50 kokkels per m2.
Deze grens is destijds gekozen als de kritische grens voor scholeksters om nog profijtelijk
te kunnen foerageren. In kokkelarme jaren, dat wil zeggen jaren waarin het geschatte oogstbare
bestand op 1 september lager is dan 21 miljoen kg vleesgewicht, wordt de visserij-intensiteit
beperkt in de zogeheten lotingsgebieden.
Op de droogvallende platen mogen door een beperkt aantal vergunninghouders Japanse oesters
geraapt worden. Bij het opstellen van het visplan wordt rekening gehouden met het aanwezige
bestand. Mosselzaadvisserij op de droogvallende platen is alleen toegestaan onder strenge
voorwaarden. Na 1994 is niet meer op de droogvallende platen op mosselzaad gevist, met
uitzondering van een experimentele bevissing in 2001.
De jaarlijkse inventarisaties worden primair uitgevoerd ten behoeve van visserijbeleid,
maar zijn daarnaast ook van belang voor evaluatie van beheersmaatregelen en effectstudies,
bijvoorbeeld in het kader van Natura 2000. Vanwege de sleutelrol die schelpdieren vervullen
in het mariene voedselweb, zoals het reguleren van lagere en hogere trofische niveaus (resp.
bijv. fytoplankton en steltlopers), richten effectstudies zich in belangrijke mate op
potentiële gevolgen van menselijke ingrepen op schelpdierpopulaties. De jaarlijkse
schelpdierinventarisaties lopen sinds 1990 en geven daarmee een inzicht in de langjarige
trend en variaties van jaar tot jaar.
Doel van de inventarisatie is een bepaling van het voorjaarsbestand van kokkels, mosselen en
Japanse oesters op de droogvallende platen van de Waddenzee. Daarnaast worden ook alle
aangetroffen andere soorten schelpdieren, krabben en stekelhuidigen geregistreerd.
In verband met het beleid met betrekking tot de foerageermogelijkheden voor vogels in de
komende winter, en de tijd die nodig is voor eventuele vergunningverlening voor visserij,
worden de resultaten voor kokkels vanuit het voorjaar geëxtrapoleerd naar een schatting
van de kokkelbestanden en oogstbare biomassa's in het najaar (1 september).
De resultaten van de extrapolatie worden niet weergegeven op deze monitor.
De monsterpunten zijn over het onderzoeksgebied verdeeld volgens een grid, waarbij voor een
efficieënte verdeling van de onderzoeksinspanning het gebied is verdeeld in een aantal strata:
gebieden met een verschillende kans of verwachting op het voorkomen van kokkels, mosselen en
Japanse oesters. In gebieden waar hogere dichtheden van deze soorten worden verwacht, wordt
intensiever gemonsterd dan in de gebieden met lagere dichtheden. Doel van deze stratificatie
is vergroting van de betrouwbaarheid van de bestandschattingen binnen de beschikbare middelen.
De kans op aantreffen van kokkels is gebaseerd op onderzoeksgegevens uit eerdere jaren.
De kans op aantreffen van mosselen en oesters is gebaseerd op de jaarlijkse kartering van
droogvallende mossel- en oesterbanken
In de Waddenzee is de bemonstering voornamelijk uitgevoerd vanaf een kokkelschip van Roem van
Yerseke B.V. (YE42, Anna Elizabeth). Aanvullend is een deel bemonsterd vanaf vaartuigen van de
Rijksrederij (MS Phoca, MS Asterias, MS Krukel en MS Harder) door de medewerkers van de Waddenunit
van het ministerie van LNV. De stationslocaties zijn bepaald met behulp van GPS-apparatuur in
combinatie met het navigatieprogramma MaxSea TimeZero. Voor locaties die te voet of vanuit de
bijboot zijn bemonsterd is gebruik gemaakt van een hand-GPS (Garmin).
Tijdens de bemonstering is gebruik gemaakt van verschillende monstertuigen:
Stempelkor: Een groot deel van de monsterpunten is bemonsterd met een speciaal hiervoor
ontwikkelde stempelkor. De kor bemonstert per monsterpunt een vast oppervlak van 2 meter
bij 20 cm (bemonsterd oppervlak 0,4 m2; 7 cm diep).
Kokkelschepje: Dit monstertuig wordt bediend vanuit een bijboot. Met het schepje worden 3
monsters uit de bodem gestoken die als één worden behandeld (totaal bemonsterd
oppervlak 0,1 m2; 7 cm diep).
Steekbuis: Een deel van de monsterpunten is te voet bezocht en bemonsterd met een steekbuis.
Op deze locaties is per monsterpunt een mengmonster gemaakt van 2 steekbuis-monsters (PVC-ring
met een diameter van 24,4 centimeter, totaal bemonsterd oppervlak 0,1 m2; 7 cm diep).
Hydraulische happer: Deze happer wordt speciaal gebruikt voor de bemonstering op dichte
oesterbanken. De happer wordt bediend met een hydraulische kraan vanaf de YE42.
Het bemonsterde oppervlak is 1,06 m2.
Monsters die zijn genomen door medewerkers van WMR zijn meteen aan boord verwerkt. Monsters
die zijn genomen door medewerkers van de Waddenunit zijn ingevroren, naar WMR getransporteerd
en daar verwerkt. De monsters zijn gezeefd over 5 mm en vervolgens uitgezocht. Hierbij zijn
alle dieren uit de vangst geregistreerd, behalve vissen, garnalen en wormen.
Bij grotere vangsten (meer dan 100 exemplaren van de doelsoort of 50 van overige soorten)
wordt er in de labcontainer een deelmonster genomen op basis van het volume. Uit de (sub)monsters
zijn alle levende schelpdieren verzameld, ontdaan van aangroei en gesorteerd op grootte en/of
leeftijd. De mosselen zijn verdeeld in zaad (op basis van habitus, meestal <20 mm),
middelgroot (geen zaad en <45 mm) en groot (geen zaad en ≥45 mm). De oesters
zijn verdeeld in klein (10-50 mm), middel (50-150 mm) en groot (>150 mm). Broed kleiner dan
10 mm is met het oog zeer moeilijk te onderscheiden en wordt daarom niet meegenomen in de bemonstering.
Kokkels zijn op basis van groeiringen opgedeeld in 0-jarig (broed), 1-jarig, 2-jarig en meerjarig.
De inventarisatie richt zich niet op kokkelbroed, dat tijdens de inventarisatie ofwel nog niet
aanwezig is, ofwel te klein is om op de zeef te blijven liggen. Per leeftijds- of grootteklasse
zijn het totale aantal en gewicht per monster bepaald.
Omdat door invriezen en ontdooien vochtverlies kan optreden wat resulteert in een afname van het
versgewicht, zijn de aan boord ingevroren monsters per locatie en per soort waterdicht verzegeld
in plastic zakjes. Bij het bepalen van het versgewicht na ontdooien is daarbij óók
het vocht dat uit de schelpen kwam meegewogen. Kapotte exemplaren zijn meegenomen in de aantallen
indien het slot volledig aanwezig was (d.w.z. beide zijden van de "scharnier " tussen
beide kleppen) en vleesresten aanwezig waren.
Gewichten van kapotte dieren zijn berekend op basis van het gemiddelde gewicht van de schelpdieren
van dezelfde soort en jaarklasse. Afhankelijk van de aanwezigheid van complete schelpdieren wordt
dit gemiddelde gebaseerd op het monster, alle monsters genomen op dezelfde dag of alle monsters
genomen tijdens de gehele survey.
Per soort is het totale bestand als volgt berekend: voor alle monsterpunten is de biomassa
per m2 berekend, welke vervolgens is vermenigvuldigd met het corresponderende
oppervlak van het gridvak binnen het corresponderende stratum. Gesommeerd geeft dit het
totale geschatte bestand voor het bemonsterde gebied.
Schattingen van het kokkelbestand in het najaar worden berekend uit de voorjaarsgegevens en
de verwachte groei en sterfte tussen moment van monstername en 1 september. Voor het berekenen
van de groei wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethode volgens de Gompertz groeicurve
(Bijlage C in Kamermans et al., 2003). De groei van 1-jarige kokkels in de Waddenzee kan
afwijken van de standaard groeifactor die in de berekening van het najaarsbestand wordt
toegepast, omdat de groei daar mede afhankelijk is van het al aanwezige bestand (hoe meer
kokkels hoe lager de groeisnelheid). Om de dichtheidsafhankelijke groei te kunnen meenemen
in de uiteindelijk schatting is de methode uitgebreid met een correctiefactor. Deze correctiefactor
is gebaseerd op de relatie tussen de totale kokkelbiomassa en de groei van 1-jarige kokkels in de
surveygegevens sinds 1990. Deze factor wordt elk jaar herberekend omdat de dataserie wordt
aangevuld met de gegevens van de laatste bemonstering.
Diep levende soorten zoals mesheften en strandgapers worden niet met een efficiëntie van
100% bemonsterd met de huidige monstertuigen. De gebruikte monstertuigen dringen door tot een
diepte van 7 cm in de bodem, waardoor van mesheften alleen de topjes worden gevangen en van
strandgapers alleen delen van de sifons. Een deel van de dieren zal worden gemist, waarmee de
gerapporteerde bestanden een onderschatting zijn van de werkelijke bestanden. Voor de
vergelijking tussen jaren maakt dit geen verschil.
Van Asch, M., D. van den Ende, J. van der Pool, E. B. Brummelhuis, C. van Zweeden, Y. van Es, and K. Troost. 2019.
Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2019. Centrum voor Visserij Onderzoek en Wageningen Marine Research,
CVO rapport 19.009. (link naar rapport)
Van den Ende, D., K. Troost, M. van Asch, J. Perdon en C. van Zweeden, 2019. Mosselbanken en oesterbanken op
droogvallende platen van de Nederlandse zoute getijdenwateren in 2019: bestand en arealen.
Centrum voor Visserij Onderzoek en Wageningen Marine Research, CVO rapport 19.022. (link naar rapport)
Bult, T.P., B.J. Ens, R.L.P. Lanters, A.C. Smaal en L. Zwarts, 2000. Korte Termijn Advies
Voedselreservering Oosterschelde. Samenvattende Rapportage in het kader van EVAII.
Rapport RIKZ/2000.042. Rijkswaterstaat, Rijks Instituut voor Kust en Zee.
Dame R.F., 1993. Bivalve filter feeders in estuarine and coastal ecosystem processes
NATO ASI Series, series G: Ecological Sciences. Springer-Verlag.
Ens B.J., A.C. Smaal & J. de Vlas, 2004. The effects of shellfish fishery on the
ecosystems of the Dutch Wadden Sea and Oosterschelde (EVAll). Alterra-rapport 1011;
RIVO-rapport C056/04; RIKZ-rapport RKZ/2004.031. Alterra, Wageningen.
Gosling E., 2003. Bivalve Molluscs. Biology, Ecology and Culture. Blackwell Publishing, Oxford.
Kamermans P., J.J. Kesteloo & D. Baars, 2003. Eindverslag Evaluatie Schelpdiervisserij
tweede fase. Deelproject H2: Evaluatie van de geschatte omvang en ligging van de
kokkelbestanden in de Waddenzee, de Oosterschelde en de Westerschelde. RIVO-rapport C054/03.
LNV, 1993. Structuurnota Zee- en Kustvisserij. Evaluatie van de maatregelen in de
kustvisserij gedurende de eerste fase (1993-1997), bijlage V.
LNV, 2004. Ruimte voor een zilte oogst: Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005−2020.
Ministerie van landbouw, natuurbeheer en Visserij, Den Haag.
Programma naar een Rijke Waddenzee, 2011. Meerjarenafspraken Handkokkelvisserij in de Waddenzee.
Smaal, A. C., M. van Stralen, K. Kersting, and N. Dankers. 2004. EVA 2 Rapport F5: De
gevolgen van gecontroleerde bevissing voor bedekking en omvang van droogvallende
mosselzaadbanken, een test van de Janlouw hypothese en van mogelijkheden voor natuurbouw.
C002/04, RIVO-CSO, MarinX, Kersting Ecosystem research, Alterra.
Troost, K., M. van Asch. Herziene schatting van het kokkelbestand in de Waddenzee en
Oosterschelde in het najaar van 2018. CVO rapport: 18.014
Het WMR databeleid volgt het WUR databeleid ten aanzien van veilige en duurzame dataopslag (in het Engels). Bij gebruik van data ten
behoeve van een publicatie of presentatie, op welke wijze dan ook, is een correcte bronvermelding verplicht en kan mede-auteurschap
als vereiste gelden. Wanneer bij het gebruik van de data het vermoeden rijst dat de data niet correct is, moet dit worden gemeld bij
WMR, en indien wettelijk vereist, ook bij andere partijen. WMR is op geen enkele wijze aansprakelijk voor (de gevolgen van) het
gebruik van de data door derden. Resultaten, conclusies en aanbevelingen gebaseerd op gebruik van de data door derden worden
niet automatisch onderschreven door WMR.
Financiering
De inventarisatie maakt deel uit van de Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) op het gebied van Visserij,
en wordt jaarlijks uitgevoerd door Wageningen Marine Research in opdracht van het ministerie van LNV.