Op deze monitor kunnen de resultaten (biomassa en dichtheid) van de schelpdierinventarisatie in het sublitoraal van de
westelijke Waddenzee van 1992 tot heden eenvoudig worden weergegeven. Het sublitoraal betreft de gebieden onder de laagwaterlijn,
die dus altijd onder water staan. De schelpdieren op de kweekpercelen zijn buiten beschouwing gelaten.
De weergegeven soorten zijn: mossel (Mytilus edulis), kokkel (Cerastoderma edule),
zeester (Asterias rubens), strandgaper (Mya arenaria), Amerikaanse zwaardschede (mesheft) (Ensis leei),
nonnetje (Limecola balthica), muiltje (Crepidula fornicata), strandkrab (Carcinus maenas), Japanse oester
(Crassostrea gigas) en de penseel of blaasjeskrab (Hemigrapsus sp.). De gewenste soort en het gewenste jaar zijn
te selecteren in het linker paneel. Er kan gekozen worden voor weergave van de dichtheid (= het aantal individuen per vierkante
meter), of de biomassa (= het (vers)gewicht in grammen per vierkante meter). Onder tabblad 'verspreiding' staat een
interactieve kaart waarop kan worden ingezoomd. Rechtsboven kan gekozen worden voor verschillende kaarten als achtergrond.
Onder tabblad 'ontwikkeling' is de tijdreeks van de betreffende soort weergegeven. Voor mosselen, kokkels en
zeesterren loopt deze tijdreeks van 1992 tot en met heden, voor strandgapers, Amerikaanse zwaardscheden en nonnetjes vanaf 1997 omdat
deze soorten eerder niet ieder jaar geregistreerd zijn. Om dezelfde reden loopt de tijdreeks voor strandkrabben vanaf 2001.
Onder tabblad 'soortinformatie' staan afbeeldingen van alle weergegeven soorten.
Sinds 1992 wordt in opdracht van de PO Mosselcultuur tweemaal per jaar het mosselbestand in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee
geïnventariseerd. De bestandsopnamen vinden plaats ten behoeve van het opstellen van visplannen en de vergunningverlening
voor de mosselzaadvisserij in het voor- en najaar. Daarnaast zijn de bestandsopnamen van belang voor de ontwikkeling van het
visserij- en natuurbeleid (Natura 2000), waaronder de uitvoering van het Convenant Transitie Mosselsector en de effect-
en ecosysteemstudies die in dat kader plaatsvinden.Een eerste inventarisatie vindt plaats na de broedval, in het najaar
(augustus – september). Hierbij worden de nieuwe zaadbanken gelokaliseerd. Dit wordt gebruikt als basis voor de tweede
inventarisatie die in het voorjaar plaatsvindt (maart – april). Op deze monitor worden de resultaten weergegeven uit de
voorjaarsinventarisatie.
Naast mosselen worden ook alle andere aangetroffen soorten schelpdieren geïnventariseerd, alsmede enkele andere grotere
bodemdiersoorten zoals krabben en zeesterren (>5 mm). Deze data zijn uniek, en tot op heden de enige bron met langjarige
en gebiedsdekkende informatie over trends en verspreidingspatronen van bodemdieren in het sublitoraal van de westelijke
Waddenzee en meer specifiek in de kombergingen Marsdiep en Vliestroom.
Omdat de inventarisatie primair is opgezet ten behoeve van de vergunningverlening voor de mosselzaadvisserij, wordt de
informatie over andere soorten dan mosselen niet in jaarlijkse rapporten gepresenteerd. Wel zijn de gegevens binnen het
MEGMA onderzoek naar de ontwikkeling van bodemdieren in de voor mosselzaad- en garnalenvisserij gesloten gebieden in de
westelijke Waddenzee opgewerkt tot verspreidingskaarten en tijdreeksen.
Bij aanvang van de inventarisatie in 1992 richtte deze zich op soorten die van belang waren voor schelpdiervisserij in de
Waddenzee (mossel, kokkel, zeester als belangrijke predator en zeepok als ongewenste aangroei bij levering van de mosselen).
Later zijn daar andere soorten aan toegevoegd. Omwille van het in de hand houden van de verwerkingstijd van de monsters aan
boord is in de beginjaren een aantal soorten soms ook weer buiten beschouwing gelaten. Mosselen (Mytilus edulis),
kokkels (Cerastoderma edule) en zeesterren (Asterias rubens) worden vanaf het begin van de survey in 1992 geregistreerd.
Strandgapers (Mya arenaria), Amerikaanse zwaardscheden (of 'mesheften', Ensis leeiEnsis leei) en nonnetjes (Limecola balthica)
zijn vanaf 1993 jaarlijks geregistreerd met uitzondering van de jaren 1995 en 1996. Strandkrabben zijn pas vanaf
2001 geregistreerd. Muiltjes (Crepidula fornicata), Japanse oesters (Crassostrea gigas) en Penseel- en
blaasjeskrabben (Hemigrapsus sp.) zijn geïntroduceerde soorten die pas later in de tijdreeks zijn aangetroffen, resp. in 2001, 2005 en 2009.
Tabel: Per soort het jaar waarin de soort voor het eerst is bemonsterd of voor het eerst is
aangetroffen (*) in de sublitorale mosselsurvey. Daarnaast de jaren dat de soort niet mee is genomen in de survey.
Soort (Nederlandse naam)
Wetenschappelijke naam
Vanaf
Niet meegenomen
Mossel
Mydilus edulis
1992
Kokkel
Cerastoderma edule
1992
Zeester
Asterias rubens
1992
Strandgaper
Mya arenaria
1993
1995 en 1996
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
1993
1995 en 1996
Nonnetje
Limecola balthica
1993
1995 en 1996
Muiltje
Crepidula fornicata
2001*
Strandkrab
Carcinus maenas
2001
Japanse oester
Crassostrea gigas
2005*
Penceel- en blaasjeskrab
Hemigrapsus sp.
2009*
Het primaire doel van de inventarisatie van mosselen in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee is het vaststellen van de
verspreiding en actuele omvang van het mosselbestand, ten behoeve van uitvoering van het visserijbeleid. De inventarisatie
is primair gericht op mosselen (Mytilus edulis). Daarnaast worden ook alle aangetroffen andere soorten schelpdieren,
krabben en stekelhuidigen geregistreerd.
De bemonstering in het voorjaar vind plaats volgens een gestratificeerd monstergrid. Dit houdt in dat in de gebieden waar
mosselen worden verwacht -(op basis van de najaarssurvey, survey gegevens uit eerdere jaren, en informatie van de Wadden
Unit (LNV) en (garnalen)vissers - de monsterpunten dichter bij elkaar gelegd worden. Het hele gebied wordt daarvoor
eerst opgedeeld in afzonderlijke "strata" en vervolgens worden binnen deze strata monsterpunten gelegd.
De monsterdichtheid in strata waarin mosselen verwacht worden is daarbij hoger dan in strata waar minder of geen
mosselen worden verwacht. Uitgangspunt bij het opstellen van het monsterprogramma is een standaardgrid van 500 x 500 m
dat wordt uitgedund of verdicht, afhankelijk van de ligging van de mosselbanken en het maximaal aantal stations dat
binnen de beschikbare (vaar)tijd (4 weken) kan worden bemonsterd (ca. 600). Omdat de mossel de doelsoort is en het
voorkomen van mosselbanken van jaar tot jaar verschilt, verschilt ook de ligging van het grid van jaar tot jaar.
Dit betekent dat op de plekken waar vaker mosselzaad voorkomt ook vaker gemonsterd is.
Er is gemonsterd met een aangepaste zuigkor, met een mesbreedte van 20 cm. Op ieder monsterpunt wordt gesleept over een
afstand van ca. 150 m. Locaties dieper dan 10 meter zijn bemonsterd met een vergelijkbaar vistuig dat wordt voortgesleept
aan een draad (bodemschaaf). Tijdens de bemonstering is gebruik gemaakt van DGPS-apparatuur van het schip voor positie en
afstandsbepaling. Voor afstandsbepaling bij het monstername met de schaaf is gebruik gemaakt van een loopwiel met teller.
Voor verdere details zie de survey rapportage.
De monsters zijn aan dek opgevangen en gespoeld over een 5 mm zeef. Bij grote vangsten is een deelmonster genomen op
basis van volume. Uit (sub)monsters zijn alle levende schelpdieren (incl. krabben en zeesterren) verzameld, ontdaan
van aangroei en gesorteerd op leeftijd en grootte. De onbeschadigde dieren zijn vervolgens per klasse geteld en gewogen
(levend "natgewicht", ofwel "natgewicht", incl. schelp). Kapotte dieren zijn alleen geteld per
grootteklasse. In de verdere berekeningen is aangenomen dat deze dieren hetzelfde individuele gewicht hadden als
nog wel intacte dieren in het monster. Kapotte exemplaren zijn meegenomen in de aantallen indien het slot volledig
aanwezig was (d.w.z. beide zijden van de 'scharnier' tussen beide kleppen) en vleesresten aanwezig waren.
De verzamelde data zijn opgeslagen in een centrale database. Zie verder de survey rapportage.
Per locatie zijn de dichtheid (in aantal per vierkante meter) en biomassa (in gram vers gewicht per vierkante meter)
bepaald. Van diep in de bodem levende soorten (Amerikaanse zwaardschede en strandgaper) wordt de biomassa niet bepaald.
De biomassa van kapotte schelpdieren is berekend aan de hand van de gemiddelde gewichten van volledige exemplaren op
die locatie. Indien dat gemiddelde niet kon worden berekend, omdat er geen hele individuen in hetzelfde monster zaten,
is gerekend met respectievelijk het daggemiddelde of het gemiddelde over de gehele reis (campagnegemiddelde).
Voor kapotte zwaardscheden, waar geen biomassa van gemeten kon worden, is gebruik gemaakt van een eerder vastgestelde
breedte-gewichtsrelatie (regressie).
Per soort is het totale bestand als volgt berekend: voor alle monsterpunten is de biomassa per m2 berekend,
welke vervolgens is vermenigvuldigd met het corresponderende oppervlak van het gridvak binnen het corresponderende
stratum. Gesommeerd geeft dit het totale geschatte bestand voor het bemonsterde gebied.
Dieplevende soorten zoals mesheften en strandgapers worden niet met een efficiëntie van 100% bemonsterd met de
huidige monstertuigen. De gebruikte zuigkor en bodemschaaf dringen door tot een diepte van 7 cm in de bodem,
waardoor van mesheften alleen de topjes worden gevangen en van strandgapers alleen delen van de sifons.
Een deel van de dieren zal worden gemist, waarmee de gerapporteerde bestanden een onderschatting zijn van de
werkelijke bestanden. Voor de vergelijking tussen jaren maakt dit geen verschil.
Van Stralen, M., D. van den Ende, S. Poiesz en K. Troost, 2022. Inventarisatie van het sublitorale wilde mosselbestand
in de westelijke Waddenzee in het voorjaar van 2022. Bureau MarinX en Wageningen Marine Research. MarinX rapport 2022.199.
LNV, 2008. Convenant "Transitie Mosselsector en Natuurherstel Waddenzee"
(link naar rapport)
LNV, 2010. Transitie van de Mosselsector, Plan van Uitvoering – Eindrapport. Uitgebracht door het ministerie
van LNV namens de gezamenlijke convenantpartners.
(link naar rapport)
K. Troost, M. van Stralen, J. Craeymeersch, D. van den Ende en M. van Asch, 2018. Ontwikkeling van bodemdieren in voor mosselzaad- en
garnalenvisserij gesloten gebieden in de westelijke Waddenzee. Evaluatie na drie jaar monitoring. Wageningen Marine Research, rapport C013/18.
(link naar rapport)
Troost, K., J. Craeymeersch, D. van den Ende, Y. van Es, M. van Asch en M. van Stralen, 2019. Ontwikkeling van bodemdieren in de voor mosselzaadvisserij
gesloten gebieden in de westelijke Waddenzee. Evaluatie na vier jaar monitoring (2015-2018). Wageningen Marine Research, rapport C027/19.
(link naar rapport)
Troost, K., D. van den Ende, M. van Asch en M. van Stralen, 2019. Ontwikkeling en verspreiding van schelpdieren en andere bodemdieren in het sublitoraal
van de westelijke Waddenzee in de periode 1992-2017. Wageningen Marine Research, rapport C001/20.
(link naar rapport)
Het WMR databeleid volgt het WUR databeleid ten aanzien van veilige en duurzame dataopslag (in het Engels). Bij gebruik van data ten
behoeve van een publicatie of presentatie, op welke wijze dan ook, is een correcte bronvermelding verplicht en kan mede-auteurschap
als vereiste gelden. Wanneer bij het gebruik van de data het vermoeden rijst dat de data niet correct is, moet dit worden gemeld bij
WMR, en indien wettelijk vereist, ook bij andere partijen. WMR is op geen enkele wijze aansprakelijk voor (de gevolgen van) het
gebruik van de data door derden. Resultaten, conclusies en aanbevelingen gebaseerd op gebruik van de data door derden worden
niet automatisch onderschreven door WMR.
Financiering
De inventarisatie wordt jaarlijks uitgevoerd door Bureau MarinX en Wageningen Marine Research in opdracht van
de Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur.